De financiële toestand van de gemeente en de wettelijke verplichting om een financieel evenwicht te handhaven; het verwerven van inkomsten voor de gemeente; belastingen vormen immers een belangrijke bron van inkomsten voor steden en gemeenten.
De Grondwet, artikel 170 §4, artikel 41 en artikel 162;
Het Decreet Lokaal Bestuur, artikel 40 §3;
Artikel 464 tot en met 470/2 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.
Terwijl in het initiële meerjarenplan uitgegaan werd van het basisscenario waarbij de tarieven van de aanvullende belasting op de personenbelasting (APB) en de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OOV) ongewijzigd zouden blijven, zetten we met het aangepaste meerjarenplan in op een belastingverschuiving of een lokale tax shift waarbij mensen netto meer overhouden uit inkomen uit arbeid. Het tarief van de aanvullende belasting op de personenbelasting wordt met ingang van 1 januari 2021 verlaagd van 7,1% naar 6,7%. De gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing worden vanaf diezelfde datum opgetrokken van 756 opcentiemen tot 850 opcentiemen. Zo trachten we ten eerste de sociaal zwakkeren te vrijwaren voor de sociaal-economische gevolgen van de coronacrisis. Ten tweede zorgen we er toekomstgericht op die manier voor dat de afhankelijkheidsgraad van de gemeente van de ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting daalt en dat onze lokale financiën bijgevolg beter gewapend zijn tegen de impact van de vergrijzing, de tax shift en het macro-economische klimaat (de ontvangsten uit materieel & outillage zijn beperkt binnen de gemeente – deze zijn sinds 2014 bovendien uitdovend van aard).
Voor de aanslagjaren 2021 tot en met 2025 wordt een aanvullende belasting gevestigd ten laste van de rijksinwoners die in de gemeente belastbaar zijn op 1 januari van het aanslagjaar.
De belasting wordt vastgesteld op 6,7% van de overeenkomstig artikel 466 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 berekende grondslag voor hetzelfde aanslagjaar. Deze belasting wordt gevestigd op basis van het inkomen dat de belastingplichtige heeft verworven in het aan het aanslagjaar voorafgaande jaar.
De vestiging en de inning van de gemeentelijke belasting zullen door het toedoen van het bestuur der directe belastingen geschieden, overeenkomstig de bepalingen vervat in artikel 469 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.
Het vorige reglement '2019_GR_00328 - Belastingen 2020 - 2025 - Aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting', zoals goedgekeurd door de gemeenteraad in zitting van 16 december 2019, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2021.